Waarom verschillen glucosemetingen van elkaar?

Als ehealth ergens vroeg is doorgedrongen is het wel bij diabetici. Mensen met diabetes meten als sinds jaar en dag zelf hun bloedsuikerwaarde. Dat gebeurt met een glucosemeter en een teststrip. En eigenlijk ook met een lancet en prikpen om bloed te prikken. De teststrip gaat in de meter, en vervolgens houd je meter + strip tegen een druppel bloed op je vinger. De strip zuigt het bloed op, en na een aantal seconden geeft de meter de bloedglucosewaarde aan. Hierop kunnen diabetici sturen. Zelfmanagement in optima forma dus.

Meet met twee verschillende glucosemeters dezelfde druppel bloed en het resultaat kan verschillen. Het gaat slechts om kleine afwijkingen en het betekent niet dat de test onbetrouwbaar is. Toch is de vraag waarom deze bloedglucosemetingen onder gelijke omstandigheden verschillen. We leggen het uit.

Om te verklaren waarom metingen van glucosemeters verschillen, leggen we eerst kort uit hoe een glucosemeting werkt. De gebruiker prikt met een prikpen een vingerprikje bloed en brengt dit aan op een teststrip. Dit wordt in de glucosemeter bevestigd. De glucose uit het beetje bloed reageert met de enzymen op de strip en er ontstaat een chemische reactie. Dit wordt omgezet in een meetbaar signaal en het bloedglucosegehalte verschijnt op het scherm van de meter. Toch kunnen onder dezelfde omstandigheden verschillende resultaten verschijnen.

Neem als voorbeeld een glas water en een druppel kleurstof. Zodra de druppel in het water komt, zal de kleurstof nooit evenredig mixen met het water. Er zijn als het ware kleine wolkjes zichtbaar. Een sample uit het water met de kleurstof zal soms net iets meer kleurstof bevatten en soms net iets minder kleurstof. Dit is ook wat er gebeurt met een vingerprik bloed dat glucose bevat. De ene glucosemeter treft net iets meer glucose aan in het bloed dan de ander.

Referentiewaarde laboratorium

Alleen een kwaliteitscontrole in een laboratorium stelt het meest nauwkeurige glucosegehalte vast, maar ook dan is er nog sprake van een foutmarge. Het labresultaat heet ook wel de referentiewaarde. Daar mogen de glucosemeters licht vanaf wijken. Deze afwijking, ook wel variantie genoemd, is in de ISO-richtlijnen verscherpt naar 15 procent. Dit was eerst 20 procent. Als een diabetespatiënt een daadwerkelijk bloedglucosegehalte heeft van 5,6 mmol/L, dan kan én mag een glucosemeter een resultaat geven dat tussen de 4,7 – 6,4 mmol/L ligt. Keuzehulp Bloedglucosemeter, eigendom van de Nederlandse Diabetes Federatie (NDF) en Vilans, toont op de website alle goedgekeurde en gecertificeerde testers op de Nederlandse markt.

Nieuwste generatie glucosemeters

Een van de goedgekeurde en gecertificeerde testers van Keuzehulp Bloedglucosemeter is de Wellion Leonardo. De Leonardo meter behoort tot de meest betrouwbare bloedwaardemeters, met minimale afwijkingen ten opzichte van het laboratoriumonderzoek. Het is op dit moment één van de populairste bloedwaardetesters onder diabetespatiënten. Het apparaat valt binnen de nieuwste generatie glucosemeters en biedt een hoge mate van betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en functionaliteit. De meter test zowel het glucosegehalte als ketonengehalte. Gebruikers lezen via een groot verlicht scherm de grote cijfers gemakkelijk af. Daarnaast is de teststrip-toegang verlicht en is een uitschietknop toegevoegd zodat de gebruiker de teststrip niet meer hoeft aan te raken.

De Isala Kliniek in Zwolle, dat een officiële keuringsinstantie is voor glucosemeters, vond bij de Wellion Leonardo een maximale afwijking van +/- 10 procent. Door deze extra nauwkeurigheid kunnen diabetespatiënten, die bijvoorbeeld type 1 of zwangerschapsdiabetes hebben, zich nog beter instellen op de glucoseresultaten. Dit is
belangrijk bij het bepalen van de medicatie, voeding en de lichaamsactiviteit, maar ook voor het toedienen van insuline.

Ketonengehalte

Het toedienen van de juiste dosis insuline is voor diabetespatiënten van levensbelang. Het voorkomt een teveel aan bloedsuiker en daarnaast speelt het een belangrijke rol bij het ketonengehalte. Het gaat met name om diabetespatiënten met type 1 en degenen die een insulinepomp gebruiken en op de glucosemeter vaak de waarde HI (High) aflezen. Normaal gesproken zorgt insuline voor een afbraak van glucose in het bloed, zodat het op andere plekken in het lichaam als brandstof wordt gebruikt. Als er een tekort is aan insuline, dan ontvangt het lichaam geen glucose meer als brandstof. Het lichaam zal vet verbranden als alternatieve vorm van energie. Bij deze verbranding komen ketonen als afvalstoffen vrij.Een te hoog ketonengehalte leidt tot verzuring van het bloed, oftewel ketoacidose.

Mocht uit een ketonentest blijken dat het ketonengehalte te hoog is, dan wordt aangeraden om direct een arts of verpleegkundige in te schakelen. Die zal helpen om de glucosewaarden naar beneden te brengen. Het is dus aan te raden om gebruik te maken van de nieuwste generatie glucosemeters. Die bieden een hoge mate van nauwkeurigheid en meten zowel de bloedsuiker als het ketonengehalte.

Door Sebas Eikholt

Sebas Eikholt werkt als freelance schrijver en redacteur bij patientempowerment.nl. Thema’s waar hij over schrijft zijn ehealth, diagnostiek en behandeling op afstand, de patiëntgerichte aanpak in de gezondheidszorg, privacykwesties en de ontwikkelingen op het gebied van het maatschappelijk (zorg) draagvlak. Hij schrijft ook voor platformen als Skipr, Smarthealth, Zorgwelzijn en Zorgvisie. Neem contact op met Sebas via sebas@patientempowerment.nl.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *